
Staatssecretaris Teun Struycken (Rechtsbescherming) ziet geen nut in een wetswijziging die maakt dat mensen die na een levensdelict TBS opgelegd hebben gekregen, onwaardig worden om te erven van hun slachtoffer.
De aanleiding hiervoor is de rechtszaak die werd aangespannen door een man die in 2015 zijn echtgenote om het leven heeft gebracht. Omdat hij op het moment van de moord ontoerekeningsvatbaar was, werd de man niet strafrechtelijk veroordeeld. Hij kreeg wel TBS opgelegd. Vervolgens maakte de man aanspraak op de volledige nalatenschap van de vrouw met wie hij in 2013 in gemeenschap van goederen was getrouwd.
Hij verwees hierbij naar artikel 4:3, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens dit artikel is iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven heeft gebracht. De wet vereist daarvoor een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling.
Twee jaar na de moord werd door een notaris een verklaring van erfrecht afgegeven waarin onder andere werd vermeld dat de echtgenoot onwaardig was te erven. Volgens de Kamer voor het notariaat had de notaris deze verklaring niet mogen afgeven, omdat alleen de civiele rechter kan oordelen dat een erfgenaam onwaardig is.
De rechtbank Gelderland oordeelde in 2022 dat de man volgens de wet de rechtmatige erfgenaam was van de echtgenote, hoe gruwelijk de moord ook was. Het gerechtshof en later ook de Hoge Raad oordeelden echter dat hij geen aanspraak kon maken op de nalatenschap.
Lees ook: Ontoerekeningsvatbaar is niet altijd onwaardig
Wetswijziging nuttig en noodzakelijk?
Het kabinet heeft vervolgens onderzocht of het wenselijk is om artikel 4:3 BW zo aan te passen dat er geen financieel voordeel mag worden gehaald uit een misdrijf, ongeacht een strafrechtelijke veroordeling. Struycken schrijft aan de Tweede Kamer dat hij de wens om de wet te wijzigen vanuit het perspectief van nabestaanden invoelbaar vindt.
Volgens Struycken is een gang naar de rechter echter niet te voorkomen, door een regeling waarbij bijvoorbeeld TBS in beginsel leidt tot onwaardigheid. Het staat een erfgenaam aan wie TBS is opgelegd altijd vrij om zijn onwaardigheid voor de rechter te betwisten.
“Gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad is er mijns inziens geen noodzaak om voor de onwaardigheid tot erven na oplegging van TBS tot wetswijziging over te gaan. De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat een rechter in voorkomende gevallen ook met het bestaande wettelijk kader tot het oordeel kan komen dat de dader die enkel TBS krijgt opgelegd, geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het slachtoffer”, aldus Struycken.