
De Nederlandse orde van advocaten (NOvA) mist aandacht voor rechtsbijstand – aan zowel verdachten als slachtoffers – in het conceptwetsvoorstel dat de overdracht van strafvervolging binnen de EU regelt. Het wetsvoorstel heeft als doel de Europese Verordening 2024/3011 in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht te verankeren.
De verordening moet ervoor zorgen dat de meest geschikte lidstaat een strafbaar feit onderzoekt of vervolgt. Op deze manier kan bijvoorbeeld grensoverschrijdende criminaliteit beter worden bestreden, maar kan ook worden voorkomen dat iemand twee keer voor hetzelfde feit wordt veroordeeld, het ne bis in idem-beginsel.
De nieuwe regels stellen een lidstaat in staat om de strafvervolging naar een andere lidstaat over te dragen op basis van een lijst van criteria. Dit kan bijvoorbeeld wanneer het strafbare feit is gepleegd op het grondgebied van die andere lidstaat, of als één of meer verdachten of beklaagden zich in die andere lidstaat bevinden.
Europese richtlijn
Als het gaat om de rechtsbijstand voor beklaagden en verdachten, dan verwijst de verordening naar Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016. In die Richtlijn staat (aanhef onder 1):
Deze richtlijn heeft als doel ervoor te zorgen dat het recht op toegang tot een advocaat, zoals bedoeld in Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), daadwerkelijk kan worden uitgeoefend door het beschikbaar stellen van bijstand van een door de lidstaten gefinancierde advocaat aan verdachten en beklaagden in strafprocedures en door gezochte personen tegen wie een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel loopt uit hoofde van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad ( 4 ) (gezochte personen).
Advies
De adviescommissie Strafrecht (ACS) van de NOvA vindt het dan ook opmerkelijk dat in het conceptwetsvoorstel niet stilstaat bij de rechtsbijstand aan de verdachte die onderwerp is van een overdracht van strafvervolging. In de Memorie van Toelichting wordt alleen opgemerkt dat de verordening geen voorschriften over rechtsbijstand aan verdachten en slachtoffers bevat en dat hiervoor dus ‘het gebruikelijke wettelijke kader’ geldt (met name artikel 23, derde lid, Sv).
De NOvA schrijft in haar advies: “Nu in de Verordening expliciet wordt verwezen naar deze Richtlijn, heeft de Europese wetgever de gefinancierde bijstand voor verdachten kennelijk noodzakelijk geacht, ook in het kader van deze verordening. De ACS onderschrijft deze noodzaak. Er spelen namelijk voor de verdachte grote belangen. Van de zelfredzaamheid van de verdachte kan, mede gelet op het per definitie aanwezige Europeesrechtelijke aspect, niet uitgegaan worden. Deze procedure komt aldus sterk overeen met die van een Europees aanhoudingsbevel waarvoor thans een last tot aanwijzing wordt afgegeven.”