De Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme presenteert met ‘Samen voor gelijkheid’ een ambitieuze toekomstvisie op het Nederlandse non-discriminatierecht. De kern: het huidige stelsel bestrijdt vooral zichtbare incidenten, terwijl structurele, institutionele en intersectionele vormen van discriminatie vragen om een bredere norm, stevigere handhaving en meer stem voor degenen die ongelijkheid ervaren.
Non-discriminatierecht kraakt in zijn voegen
De publicatie schetst een scherpe diagnose: discriminatie in Nederland is wijdverspreid, structureel en verweven met instituties, beleid en cultuur. Het bestaande juridische kader, met artikel 1 Grondwet en de gelijkebehandelingswetten als ruggengraat, pakt vooral het “topje van de ijsberg” aan, met nadruk op individuele klachten en direct of indirect onderscheid op een beperkte set gronden.
Volgens de staatscommissie is dat niet meer toereikend in een samenleving waar ongelijkheid zich opstapelt over meerdere levensdomeinen en waar nieuwe discriminatiegronden, zoals armoede of opleidingsniveau, nog nauwelijks juridische bescherming kennen. Het resultaat is een complexe, gefragmenteerde en sterk reactieve lappendeken, terwijl andere Europese landen hun stelsels al grondig hebben gemoderniseerd.
Drie pijlers voor vernieuwing
De negen preadviezen in de bundel, geschreven in co-creatie door juristen, onderzoekers, praktijkdeskundigen en mensen met eigen discriminatie-ervaring, monden uit in drie pijlers voor vernieuwing. Allereerst moet de norm zelf worden verbreed: met expliciete erkenning van structurele en institutionele discriminatie, intersectionaliteit, een consistentere bescherming van gronden en meer ruimte voor positieve actie en doeltreffende aanpassingen.
Daarnaast vraagt het rapport om een verschuiving van louter reactieve handhaving naar een mix van individuele rechtsbescherming én proactieve plichten voor overheid en andere instituties. Denk aan een wettelijk verankerde Gelijkheidsplicht Publieke Sector, versterkt toezicht, equality data onder strikte waarborgen, en duidelijke verplichtingen rond algoritmische transparantie en inclusie. Ten slotte benadrukt de staatscommissie participatie en co-creatie: vernieuwing van het recht moet niet óver, maar mét getroffen groepen gebeuren, zodat gelijkheid ook institutioneel en cultureel wordt gedragen.
Agenda voor wetgever, rechter en praktijk
Voor de wetgever ligt er een duidelijke opdracht: werk toe naar een samenhangende “basisarchitectuur” van het non-discriminatierecht, waarin artikel 1 Grondwet, gelijkebehandelingswetgeving en nieuwe gelijkheidsplichten elkaar versterken. Preadviezen uit de bundel doen concrete suggesties, variërend van een heldere wettelijke definitie van structurele discriminatie en expliciete bescherming tegen discriminerend eenzijdig overheidshandelen tot een kader voor equality data en herstelgerichte vormen van genoegdoening.
Ook de rechterlijke macht krijgt een rol toegedicht. Via een meer contextuele benadering, waarin historische machtsverhoudingen, groepsposities en gestapelde ongelijkheden expliciet worden meegewogen, kan de rechtspraak structurele en intersectionele discriminatie beter onderkennen en adresseren. De staatscommissie noemt de publicatie nadrukkelijk geen eindpunt, maar een startschot: een uitnodiging aan politiek, rechtspraktijk en maatschappij om samen te bouwen aan een non-discriminatierecht dat niet alleen beschermt tegen onrecht, maar actief bijdraagt aan een meer gelijke samenleving.






