De strafzaak tegen de voormalig topman van Jumbo roept fundamentele vragen op over de grens tussen privé en professioneel handelen. Wat als niet alleen de individu, maar ook de organisatie zelf eerder serieus was bevraagd? Francien Rense, partner in de corporate defense-praktijk van Greenberg Traurig, gaat daar in deze column dieper op in.
In de zomer van dit jaar stond de voormalig topman van Jumbo terecht in de strafzaak Hille voor omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen. Hij werd in eerste aanleg veroordeeld tot een substantiële gevangenisstraf. De schok is begrijpelijkerwijs groot. De verschillende verhalen geconstrueerd uit de aan de orde zijnde feiten en omstandigheden – die in de kern, zo begrijp ik, niet eens steeds ter discussie staan; niemand bestrijdt, om een enkel voorbeeld te noemen, dat contact werd onderhouden over hobby- en sportgerelateerde goederen en daarvoor al dan niet verschuldigde vergoedingen, en dat inderdaad een substantieel bedrag in een koelkast op een werkplaats werd aangetroffen – kunnen niet méér van elkaar verschillen. Waar de één omkoping ziet, ziet de ander een hobby en privéaangelegenheid. Waar de één witwassen en witwasvermoedens ziet, ziet de ander begrijpelijke en gebruikelijke financiële gewoontes en transacties. Wat voor de één vals is, is volgens de ander juist. Sla de persberichten over en weer er maar op na.
Recente column
Recent schreef ik de column “Barbertje hangen is niet verstandig – Effectief ingrijpen na bedrijfsschandalen”. Daarin kwam aan de orde dat het aanspreken van individuen in gevallen van bedrijfsschandalen nogal eens gebeurt, terwijl de kaart en puzzel van verantwoordelijkheid nog niet of onvoldoende is getekend en gelegd. Dat ik ervan overtuigd ben dat een premature en onterechte roep om “individuen aan te spreken” zelfs contraproductief werkt. Ik riep op effectief in te grijpen en recht te doen aan alle omstandigheden en de context waarin een schandaal zich voordoet, waarbij het voor de hand ligt om te beginnen een serieus gesprek met organisaties te voeren en hen de gelegenheid te bieden inzicht te geven en orde op zaken te stellen. Zo wordt naar mijn overtuiging gekozen voor methoden van ingrijpen die recht doen aan alle omstandigheden en de context waarin die zich voordoen.
Op het eerste gezicht zou je wellicht denken dat de voornoemde strafzaak Hille daar niet in past. Het lijkt immers bij uitstek een casus waarin begrijpelijkerwijs de individu wordt aangesproken en centraal staat. Het is tenslotte, zo wordt gezegd, een privéaangelegenheid en dus geen bedrijfsschandaal. Nog afgezien van het feit dat ondertussen overduidelijk is gebleken dat de kwestie wel degelijk en bewezen impact heeft op óók het bedrijf en haar positie, denk ik dat de casus sowieso wel en zelfs beter past in het kader van de effectieve benadering van bedrijfsschandalen. Dat ís het immers ook. Het gaat tenslotte om gestelde vermenging van hobby en privéaangelegenheden met zakelijke posities en belangen, waarop de individu wordt aangesproken ómdat hij destijds topman van Jumbo was. Als louter privépersoon zou hij niet op dezelfde gronden voor dezelfde strafbare feiten zijn aangesproken en niet kúnnen zijn aangesproken.
Serieus gesprek
Wat als ook in dit geval om te beginnen een serieus gesprek met de organisatie was gevoerd en haar de gelegenheid was geboden inzicht te bieden en orde op zaken te stellen? Het ging toch om vermeende omkoping en compliance van haar topman en eigenaar, facturen in haar administratie en door haar betaalde sponsorgelden? Voor een goed begrip van de casus hebben we toch behoefte aan haar visie op de positie en compliance van haar topman, zijn handelen, de facturen, haar administratie en door haar betaalde gelden? Ik snap de bijkomende complexiteit van een familiebedrijf en verhoudingen daarbinnen, maar dat doet aan het uitgangspunt en principe niet af.
Ik verwacht dat zo’n benadering overigens mede – en niet onbelangrijk – tot een beter gesprek over en begrip van de casus zou leiden in de strafzaak waarin het organisatiegeluid nu node wordt gemist. Boven het huidige oordeel over de casus hangt de zweem van twee volstrekt onverenigbare visies, een alles-of-niets oordeel en niet-bewezen maar wel gesuggereerde criminele context. We missen daarbij de bedrijfsmatige visie op de relevante aspecten, en het scheiden en onderscheiden van belangen dat daarin een plaats zou moeten krijgen. Terwijl juist die visie en onderscheiden belangen aan de kern van enkele van de aan de orde gestelde verwijten raken en daarbij dus moeten worden gehoord, besproken en meegenomen. Dat dit, gegeven de context van een familiebedrijf, lastig is, maakt dat niet anders; hooguit een noodzakelijke, niet te missen, met verve op te pakken uitdaging!
Francien Rense, advocaat-partner Greenberg Traurig, Amsterdam








