
Een advocaat is geschorst, maar dat weerhoudt haar er niet van om vier mails te sturen naar de ex-partner van een van haar cliënten. Volgens haar gaat het hier om een bemiddelingspoging, maar de Raad van Discipline spreekt van een hardleerse houding waarvoor geen plek is in de advocatuur.
Bij het begin van de schorsing, die duurt van 26 december 2024 tot en met 5 februari 2025, krijgt de advocaat duidelijke instructies van de deken over wat ze wel en vooral niet mag doen tijdens deze periode. Daarin staat onder andere: “Indien een zaak voor vonnis staat, is het niet nodig om de toevoeging te laten intrekken. Vonnissen kunt u afwachten, maar adviseren over eventueel hoger beroep of andere handelingen na ontvangst van het vonnis dient u over te laten aan uw waarnemer.”
Toch stuurt de advocaat al op 28 december vanaf haar zakelijke mailadres een mail aan de ex-partner van een cliënte die ze eerder heeft bijgestaan in een echtscheidingszaak. Ze doet daarin uitgebreid uit de doeken waarom haar voormalige cliënte zich niet wenst te houden aan het eerder afgesproken ouderschapsplan.
Wanneer de vader niet bereid blijkt om de omgangsregeling met zijn dochter op te geven, volgen er nog drie mails. Elke keer verstuurd vanaf het zakelijk adres van de advocate. In twee ervan wordt de moeder expliciet aangeduid als cliënte en ook wordt er gedreigd met een gang naar de rechter.
Klacht
De vader dient een klacht in bij de deken. Want waarom wordt hij bestookt met mails door een advocaat die is geschorst? Dat is een vraag waar de Raad van Discipline ook antwoord op wil. Volgens de advocaat heeft de vader helemaal niets te maken met haar schorsing. Hij zou pas belanghebbende zijn als er een procedure niet goed meer zou verlopen of hij extra kosten zou moeten maken als gevolg van haar werkzaamheden.
De Raad veegt dit argument van tafel als een te beperkte opvatting van de werkzaamheden van advocaten en van de situaties waarin iemands belang geraakt kan worden door het handelen van een advocaat. Een advocaat kan ook buiten procedures om handelen en daarmee iemand in zijn belangen raken.
De klacht wordt dan ook inhoudelijk behandeld. Volgens de advocaat heeft zij op persoonlijke titel gehandeld voor een voormalig cliënte die ze ook persoonlijk kent. Ze heeft slechts willen bemiddelen omdat het niet goed gaat met het elfjarige meisje dat zich in het middelpunt bevindt van de ruzie tussen haar ouders. Dat zij voor deze ‘privékwestie’ haar zakelijke emailadres heeft gebruikt, komt doordat ze geen privémailadres heeft. De mails hadden volgens haar geen juridische strekking of consequenties en daarom was zij van mening dat ze deze ook tijdens haar schorsing mocht sturen. Ten slotte zegt zij nog dat een schorsing volgens haar niet de bedoeling heeft om een kantoor te sluiten.
Oneigenlijk gebruik advocatentitel
De Raad stelt dat gedragsregel 9 voorschrijft dat een advocaat altijd helder maakt in welke hoedanigheid hij of zij optreedt. Een zakelijk e-mailadres inzetten voor een vermeende privékwestie schuurt met die norm. Het kan bovendien leiden tot oneigenlijk gebruik, dan wel misbruik van de advocatentitel omdat dit door derden mogelijk als intimiderend kan worden ervaren. Dat risico, benadrukt de Raad, rust volledig op de schouders van de advocaat.
Praktijkuitoefening tijdens schorsing
Dat het voor de advocaat niet duidelijk was dat zij de berichten niet mocht versturen, vindt de Raad al evenmin een overtuigend argument. Zij was geschorst in de praktijkuitoefening. Het behoort een advocaat duidelijk te zijn dat ook het corresponderen met wederpartijen – temeer wanneer het gaat om het afwijken van een door een rechtbank vastgelegde afspraken, in dit geval de omgangsregeling – valt onder de praktijkuitoefening, zo stelt de Raad in zijn uitspraak.
Door berichten te zenden met daarin het verzoek om de omgangsregeling aan te passen en daarbij te dreigen met een gerechtelijke procedure, heeft de advocaat de belangen van de ex-partner in een juridische aangelegenheid behartigd. Dat had haar niet alleen duidelijk moeten zijn op basis van gezond verstand, maar in ieder geval ook uit de vaste jurisprudentie. De Raad verwijst hierbij onder andere naar RvD ’s-Hertogenbosch 22 oktober 2012, ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3441, onder 4.3.
Maatregel
De Raad vindt dat de advocaat zelfs tijdens de tuchtprocedure er geen blijk van geeft dat zij begrijpt hoe ernstig haar handelen is geweest. Zo noemt zij het voeren van haar praktijk tijdens haar schorsing ‘niet handig gedaan’. De impact die haar berichten hebben gehad op de ex-partner van haar cliënte, bagatelliseert zij door het te hebben over ‘berichtjes’ en ‘verzoekjes’.
De advocaat is bovendien tuchtrechtelijk gezien bepaald geen onbeschreven blad. Zij is de afgelopen jaren meerdere malen geconfronteerd met een tuchtprocedure. Dit heeft geleid tot meerdere maatregelen waaronder het meest recent een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken. De Raad komt nu tot een snoeiharde conclusie.
“Ook nu heeft verweerster blijk gegeven zich niets van het tuchtrecht aan te trekken en heeft gemeend haar eigen interpretatie te kunnen geven over wat wel en wat niet mogelijk is tijdens een onvoorwaardelijke schorsing als advocaat. Bij een zo hardleerse houding waarin zelfs tijdens de behandeling van deze tuchtklacht wordt volhard, ziet de raad geen andere optie dan om aan verweerster de maatregel van schrapping op te leggen.”
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 11 augustus 2025 | ECLI:NL:TADRSGR:2025:163