In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Dankzij haar eerste pleidooi leerde Simone Peek dat speuren loont.
Simone Peek
Partner bij bureau Brandeis
Beëdigingsdatum: 12 juli 2005
DE ZAAK
“Ik heb zowel rechten als communicatie gestudeerd. Daarom heb ik, naast mijn rechtenstudie, een paar jaar in de marketingwereld gewerkt. Daarna koos ik voor de advocatuur, omdat daarin mijn beide interesses samen komen. Ik studeerde af op Europees en internationaal recht, maar mijn advocaat-stage liep ik op een algemene procespraktijk. Al snel na mijn beëdiging kreeg ik van mijn patroon mijn eerste eigen dossier.
Het ging om een cliënt, een goede bekende van kantoor, die was aangehouden omdat ze te hard had gereden. Op een weg waar je honderd kilometer per uur mocht, lag haar snelheid een stuk hoger. Het was de cliënt wel duidelijk dat ze waarschijnlijk niet onder een strafbeschikking zou uitkomen. Toch wilde ze de zaak laten voorkomen, want wellicht viel de schade nog te beperken. ‘Dat is een mooie klus voor jou’, zei mijn patroon. Ik had meteen zin om mijn tanden erin te zetten, maar vond het ook spannend: als ik er niks van bakte, had de belangrijke cliënt straks misschien een aantekening op haar strafblad. Bovendien was het evident dat ze de snelheidslimiet had overschreden. Maar het feit dat mijn patroon en de cliënt mij in ieder geval deze kans gaven, gaf me zelfvertrouwen. Ik besloot de zaak tot de bodem uit te pluizen. Als er toch nog iets te betwisten viel, zou ik het vinden.
Mijn pleidooi hing ik op aan meerdere punten. Zo was het volgens mij discutabel of het proces verbaal wel, zoals wenselijk, ‘ten spoedigste’ na de overtreding was opgemaakt. En was de meetapparatuur waarmee de snelheid van de auto was opgemeten nog wel accuraat? Ik vroeg het ijkrapport van de snelheidsmeter op en ontdekte dat de geldigheidstermijn daarvan nét was verstreken. We konden dus niet met zekerheid vaststellen dat de gemeten snelheid klopte. Bovendien had mijn cliënt verteld dat ze was aangehouden door de marechaussee. Waren die eigenlijk wel bevoegd om hem te beboeten, of mag alleen de verkeerspolitie dat doen?
En dan was er nog de inhoudelijke, of eigenlijk meer taalkundige kwestie in de tenlastelegging. Daarin stond namelijk dat mijn cliënt meer dan honderd kilometer per uur had gereden op een autoweg, maar feitelijk was het een autosnélweg. Wat er in de tenlastelegging stond, klopte dus eigenlijk niet. Allemaal geen ijzersterke punten om een hoge boete mee kwijt te schelden natuurlijk, maar toch de moeite waard om aan de rechter voor te leggen, vond ik.”
HET PLEIDOOI
“Toen ik aankwam bij de rechtbank, werd me duidelijk dat de rechter waarschijnlijk niet heel veel tijd voor me zou hebben. Terwijl de ene zitting nog bezig was, zaten de mensen van de volgende zaak al in de zaal te wachten. Mijn patroon en cliënt waren er niet bij, dus ik liep in mijn eentje de zaal in. Tijd om te acclimatiseren kreeg ik niet. Ik was mijn tas nog aan het uitpakken, toen de rechter al van wal stak. ‘Mevrouw Peek’, zei hij met luide stem. ‘Erkent uw cliënt het feit?’
Ik schrok. Wat moest ik daar nou op antwoorden? Als ik ‘ja’ zei, kon ik meteen weer naar huis. Maar ‘nee’ dekte de lading niet, het lag immers allemaal wat genuanceerder. Toen dacht ik aan een mediatraining die ik in mijn communicatietijd had gevolgd. Daar had ik een techniek geleerd die nu goed van pas kwam. Als je een lastige vraag krijgt: aannemen en ombuigen. Dus stamelde ik: ‘Ik wil het straks eigenlijk eerst over een aantal andere dingen hebben.’ De rechter knikte en vroeg niet verder. Blijkbaar was ik in ieder geval niet meteen van het spelbord geveegd. Opgelucht begon ik aan mijn pleidooi, wat me nog best aardig afging.
Maar zoals verwacht wees de officier van justitie mijn stellingen resoluut af. En ook de rechter leek in eerste instantie niet overtuigd. Het punt van de spoedigheid van het proces verbaal en de aanhouding door de marechaussee veegde hij van tafel. Ook van het ijkrapport was hij nauwelijks onder de indruk. Het rapport was inderdaad over de datum, maar meer dan een kleine korting op de strafbeschikking kreeg mijn cliënt daar niet voor.
Ik had de moed al bijna opgegeven, toen de rechter aankwam bij het laatste punt. Het ging hier inderdaad om een autosnélweg, erkende hij. Dat betekende dat het aan mijn cliënt ten laste gelegde feit – te hard gereden op een autoweg – niet bewezen was. En dát betekende, tot mijn grote verrassing, dat mijn cliënt ter plekke werd vrijgesproken.
Nog stijf van de adrenaline, maar met een grote glimlach op mijn gezicht wilde ik na de zitting de zaal uitlopen. Toen hoorde ik de rechter weer mijn naam roepen. ‘Mevrouw Peek’, zei hij op strenge toon. ‘Zegt u maar tegen uw cliënt dat ze dit nóóit meer mag doen.’ Ik mompelde bevestigend en maakte me daarna snel uit de voeten. Buiten belde ik mijn cliënt, die natuurlijk zeer verheugd was met het goede nieuws. ‘Maar u mag het van de rechter nóóit meer doen’, voegde ik er braaf aan toe.”
DE EVALUATIE
“Inmiddels houd ik me bezig met complexe toezichtzaken, financiële geschillen en overheidsaansprakelijkheid. Als advocaat heb ik daarin een controlefunctie: het is mijn taak om scherp te zijn op processen en verantwoordelijkheden van toezichthouders en overheidsinstanties. Daarbij is het belangrijk om heel nauwkeurig te lezen: wat staat er precies? Klopt dat wel? Welke ervaringen en informatie heeft de cliënt? Soms lijkt iets op het eerste oog een uitgemaakte zaak, maar blijkt het, als je goed kijkt, toch anders of genuanceerder te liggen. Hoe interessant ik dat speurwerk vind, heb ik bij mijn eerste pleidooi ontdekt. Twintig jaar later doe ik met veel plezier in het groot wat ik toen in het klein heb geleerd.”








