
In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Tijdens de eerste zitting van Edith Nordmann trok haar cliënt tot haar grote schrik plotseling zijn eigen plan.
Edith Nordmann
Managing partner en advocaat ACG International
Beëdigingsdatum: 27 augustus 2002
De zaak
‘Mijn eerste eigen zaak draaide om een conflict tussen twee compagnons over een pand. Wij stonden één van hen bij, een door de wol geverfde zakenman. Hij was een goede kennis van mijn patroon en een bekende van kantoor, zijn vrouw werkte bij ons als secretaresse. De zakenman was samen met zijn compagnon eigenaar van het pand, maar nu hun samenwerking was vastgelopen, moest er een beslissing genomen worden over het gebouw. Op verzoek van mijn patroon dook ik in de materie. Ik pluisde jurisprudentie uit en verdiepte me in het begrip ‘gemeenschap’, zoals dat in het Nederlands recht bestaat: het principe waarbij goederen aan meerdere personen gezamenlijk toebehoren. Daarna werkte ik meerdere scenario’s uit voor een verdeling van het pand, steeds onder begeleiding van mijn patroon.
Gemeenschap
Mijn patroon en ik nodigden de cliënt bij ons op kantoor uit om de zitting te bespreken. Ik nam de hele procedure met hem door en legde hem de verschillende scenario’s voor. Ook vertelde ik dat het goed mogelijk was dat de rechter hem persoonlijk zou vragen hoe hij de verdeling voor zich zag. Over zijn antwoord hoefde mijn cliënt niet lang na te denken: ‘Gewoon de boel doormidden.’ Tja, dat was dus helaas niet mogelijk. Ik legde hem uitgebreid uit hoe het juridisch in elkaar stak: dat het principe van gemeenschap betekent dat je een pand niet zomaar in tweeën kan delen. Daar moet je met elkaar afspraken over maken, of, als dat niet lukt, een rechter over laten oordelen. ‘Zeg dus alsjeblieft niet tegen de rechter dat je het ‘gewoon doormidden’ wil’, drukte ik mijn cliënt op het hart. Mijn patroon viel me bij: ‘Laat Edith het voorstel doen. Begin vooral niet over doormidden, want dat helpt de zaak niet.’ De cliënt knikte, hij leek de boodschap te hebben begrepen.
Vol vertrouwen liepen mijn patroon, mijn cliënt en ik een paar dagen later de tuinkamer van de rechtbank in Haarlem binnen. Dat klinkt idyllischer dan het was, want binnen was de sfeer alles behalve sereen. De advocaat van de wederpartij was vergeten bij de bode te melden dat zijn cliënt was gearriveerd. Daarom zaten we onnodig lang te wachten tot we eindelijk konden beginnen. De rechter was al zichtbaar geïrriteerd toen de zitting nog moest beginnen. Geen ideale start.”
Het pleidooi
“Mijn pleidooi ging gelukkig goed. Ik sprak rustig, kwam goed uit mijn woorden en voelde me zeker over de juridische onderbouwing die ik in mijn verhaal had opgenomen. Toen ik klaar was, was ik opgelucht: volgens mij ging dit heel aardig. Zoals verwacht wendde de rechter zich daarna inderdaad tot mijn cliënt. Ik maakte me geen zorgen, we hadden dit immers uitgebreid voorbesproken. ‘Welke oplossing stelt u zelf voor?’, vroeg de rechter aan mijn cliënt. Die haalde zijn schouders op en zei toen plompverloren: ‘Het moet gewoon doormidden.’
Met grote ogen keek ik mijn cliënt aan. Ik geloofde mijn oren niet. Zei hij dat nou echt? Tijd om zijn reactie recht te breien kreeg ik niet, want de knorrige rechter richtte zich nu tot mij. ‘Mevrouw Nordmann. Kunt u mij uitleggen hoe gemeenschap werkt?’ vroeg hij met barse stem. Ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen. Blijkbaar dacht de rechter dat ik mijn cliënt niet had geïnformeerd, of dat ik überhaupt niet begreep wat het betekende. Maar natuurlijk wist ik wat gemeenschap was, daar draaide juist de hele zaak om. En mijn cliënt zou het ook moeten weten. Plotseling voelde het alsof ik een mondeling tentamen moest afleggen. Toch lukte het me om me te herpakken. Ik gaf een bondige omschrijving van de term gemeenschap, waarna ik de rechter gelukkig zag knikken. ‘U begrijpt het dus wel’, zei hij schamper. ‘Misschien legt u het dan ook nog eens uit aan uw cliënt.’ Dat héb ik gedaan, wilde ik bijna roepen. Maar ik hield mijn mond. Even twijfelde ik of de rechter echt wilde dat ik mijn cliënt ter plekke een juridisch lesje zou leren, maar toen ging hij al verder met de zitting.
Verprutst
Na afloop kreeg ik van mijn cliënt een stortvloed aan verwijten over me heen. ‘Je hebt je niet goed voorbereid’, beet hij me toe. ‘Ik weiger op te draaien voor jouw lesgeld. Je hebt het totaal verprutst!’ Ik schrok van zijn boosheid, maar voelde ook mijn eigen woede opborrelen. Ging hij nu mij de schuld geven van zijn eigen misstap? Het moest niet gekker worden. En wat zou mijn patroon hier van vinden? Zou die het met hem eens zijn?
Voordat ik de kans kreeg om op het gefoeter van de zakenman te reageren, hoorde ik ineens de stem van mijn patroon. ‘Luister’, zei hij op kalme toon tegen de cliënt. ‘Jij bent degene die zich niet aan de voorbereiding hield. Edith deed het uitstekend. De enige die hier iets heeft verprutst, ben jij zelf.’ Toen bond de cliënt gelukkig in, maar hij bleef boos.
Toch liep ik opgelucht de rechtbank uit. Ik wist al dat mijn patroon een fijne begeleider was, maar gezien zijn band met deze belangrijke cliënt, had ik me ook een andere reactie kunnen voorstellen. Andere mensen in het vak zouden het misschien afschuiven op mijn onervarenheid of op de secretaresse, maar mijn patroon was pal achter mij gaan staan. Daar was ik hem enorm dankbaar voor.
De evaluatie
“Hoe de zaak uiteindelijk is afgelopen, weet ik niet meer. Ik herinner me wel heel goed hoe de uitgesproken steun van mijn patroon maakte dat ik de zitting erna weer met vertrouwen de rechtbank in stapte en mijn plezier als advocaat behield. Hoe anders zou dat zijn geweest als hij de kant van de inconsistente cliënt had gekozen. Inmiddels begeleid ik zelf stagiaires. Hen probeer ik hetzelfde gevoel te geven als mijn patroon mij destijds gaf: ik sta achter je en ik kom voor je op.
Wat ik stagiaires ook meegeef, is dat je cliënt tijdens een zitting je grootste vijand is. Een gevleugelde uitspraak in de advocatuur, omdat je nou eenmaal nooit weet welke onhandige sprongen je cliënt ineens kan gaan maken. Om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, adviseer ik cliënten nu om op een lastige vraag van de rechter te reageren met ‘Daar heb ik even geen antwoord op.’ Ik vertel ze in ieder geval niet meer wat ze vooral níet mogen zeggen. Want blijkbaar gaan in het heetst van de strijd die vier letters onmiddellijk verloren.”