
De rechtbank Rotterdam heeft in een recente civiele zaak een advocaat streng berispt vanwege het aanvoeren van niet-bestaande en niet-relevante jurisprudentie. Sommige ECLI-nummers die de advocaat had aangehaald bestonden helemaal niet.
In haar uitspraak benadrukt de rechtbank dat geen van de aangehaalde (vermeende) arresten betrekking heeft op het handelsnaamrecht; sommige ECLI-nummers verwijzen zelfs naar strafrechtelijke uitspraken, andere bestaan in het geheel niet.
Onjuiste jurisprudentieverwijzingen
De zaak draaide om een handelsnaamgeschil, waarbij de advocaat van één van de partijen probeerde zijn standpunt te onderbouwen met rechtspraak die niet relevant of zelfs fictief was. De rechtbank besteedt daar in haar beslissing expliciet aandacht aan: “Geen enkele van de aangehaalde (vermeende) arresten heeft betrekking op het handelsnaamrecht. Sommige ECLI-nummers horen bij strafrechtelijke uitspraken, andere bestaan in het geheel niet.”. Daarmee onderstreept de rechter het belang van zorgvuldigheid en feitelijke juistheid bij het aanvoeren van jurisprudentie.
Verplichting tot handelsnaamswijziging
Het materiële oordeel in deze zaak luidt dat sprake is van verwarringsgevaar tussen de handelsnaam van DJR en de handelsnamen van Dwaard, voor zover daarin het woordkoppel ‘De Jongens’ wordt gehanteerd. De rechtbank oordeelt in het voordeel van de eiser en gebiedt de gedaagde haar handelsnaam te wijzigen om inbreuk te voorkomen.
Op LinkedIn wordt de rechterlijke terechtwijzing als voorbeeld aangehaald van de risico’s van het onzorgvuldig verwijzen naar rechtspraak. Er wordt verwezen naar de volledige overweging in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2025:10388), waarin de rechter benadrukt dat bij het aanvoeren van jurisprudentie absolute juistheid en relevantie vereist is.