De rechtbank in Zwolle is maandag begonnen met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de Eritreeër Amanuel W., vermeend kopstuk van een groot mensensmokkelnetwerk. Centraal staat de vraag of Nederland in deze internationale zaak wel rechtsmacht heeft.
Rechtsmacht en identiteit
Op de eerste zittingsdag stond direct de vraag centraal of Nederland deze internationale zaak überhaupt mag behandele, zo is te lezen in de berichtgeving van het NRC. De verdediging, bijgestaan door advocaten Simcha Plas en Jordi L’Homme, voerde aan dat de Nederlandse strafrechter niet bevoegd is, omdat alle feiten in Libië plaatsvonden en geen van de slachtoffers van oorsprong Nederlander is. Een deel van hen verblijft inmiddels wel in Nederland. De rechtbank besloot dat de vraag of Nederland rechtsmacht heeft, gaandeweg het proces zal worden beoordeeld. Ook wees de rechter het beroep op ne bis in idem af: de eerdere Ethiopische veroordeling van W. zou andere slachtoffers betreffen.
Daarnaast bleef de identiteit van de verdachte een punt van discussie. W. volhardde in zijn bewering dat hij niet de persoon is die wordt gezocht. Zijn identiteit is nog altijd niet vastgesteld; hij beschikt niet over officiële documenten en zou tientallen aliassen hebben gebruikt. De rechter noemde het geheel “ongrijpbaar”, mede omdat de Eritrese autoriteiten geen identiteitsbewijzen verstrekken.
Een ‘uiterst uitzonderlijke zaak’
De strafzaak tegen W. geldt als een van de grootste en meest gewelddadige mensensmokkelzaken die ooit in Nederland zijn behandeld. De rechtbank in Zwolle heeft negen zittingsdagen uitgetrokken voor de behandeling van het 25.000 pagina’s tellende dossier, na zeventien eerdere pro-formazittingen.
Volgens het Openbaar Ministerie stond W. tussen 2015 en 2018 aan het hoofd van een netwerk dat honderden Eritreeërs gijzelde, martelde, verkrachtte en afperste. Hun vlucht verliep via de beruchte ‘Dodenroute’, van Eritrea via Soedan en de woestijn van Libië naar de Middellandse Zee. In de Libische stad Bani Walid werden slachtoffers opgesloten in kippenschuren en gemarteld, waarbij familieleden via de telefoon konden meeluisteren. Pas na betaling van losgeld konden zij hun reis voortzetten richting Europa.








